Spier- en zenuwonderzoek

Elektromyogram (EMG)

Met een EMG-onderzoek meet de arts de werking van de zenuwen en spieren. Het onderzoek bestaat meestal uit twee delen.
Eerst plaatst de arts plakkertjes (elektroden) op de huid. Hij prikkelt de zenuw met een klein elektrisch stroompje en meet of de spieren daarop reageren. Dit deel wordt ook wel geleidingsonderzoek genoemd.
Daarna plaatst de arts een dun naaldje in de spier (het naaldonderzoek). Hier kijkt hij naar de activiteit van de spier als iemand die zelf beweegt. Dit voelt niet prettig maar is ook niet bijzonder pijnlijk.

Het EMG-onderzoek draagt meestal bij om een aandoening van de zenuwen of van de overgang van de zenuw naar de spier uit te sluiten. Bij spierziekten uit die laatste categorie, bijvoorbeeld myasthenia gravis, levert het onderzoek soms zo’n duidelijk beeld op dat direct een diagnose kan worden gesteld.

Spierbiopt

Soms is het voor het stellen van de diagnose nodig een klein stukje van de spieren (een biopt) met een microscoop te bekijken. De structuur van het weefsel of het voorkomen van bepaalde chemische verbindingen kunnen uitsluitsel bieden.

Vaak neemt men een spierbiopt door een klein sneetje te maken in de huid, waarna een stukje spierweefsel wordt weggenomen. Dit gebeurt in de regel onder plaatselijke verdoving. Bij kleine kinderen wordt soms gekozen voor algehele verdoving. Een spierbiopt kan worden afgenomen met een dikke, holle naald: een zogenaamd naaldbiopt. Het nemen van een biopt wordt over het algemeen als onplezierig ervaren maar de reacties verschillen sterk van persoon tot persoon.

Door de opkomst van DNA-onderzoek is een biopt minder vaak nodig.