Daarmee verschilden de deelnemers niet of nauwelijks van gezonde individuen die gevaccineerd zijn. Drie middelen vormden een uitzondering. Mensen die rituximab, ocrelizumab of fingolimod gebruikten, konden minder goed antistoffen maken.
De resultaten zijn niet voldoende om harde uitspraken te doen over de nut en noodzaak van een eventuele derde prik. Het gaat om tussentijdse resultaten van 1.500 deelnemers. In totaal doen 3.000 mensen mee. Mogelijk komen later meer medicijnen aan het licht die de aanmaak van antistoffen bemoeilijken. Andersom geldt dat mensen zonder antistoffen niet per definitie onbeschermd zijn, aldus de onderzoekers: “Een ander type afweer (via de zogenaamde T-cellen) kan ook bescherming bieden tegen COVID-19, maar daar weten we nu nog te weinig van.”
De onderzoekers geven verder aan dat nog niet duidelijk is hoelang de bescherming tegen COVID-19 aanhoudt: "Antistoffen lijken goed te werken tegen ernstige ziekte en IC-opname, maar werken nooit voor 100%." Daarom blijven ze de effecten van vaccinatie op de langere termijn volgen. Aan het T2B-onderzoek werken het Amsterdam UMC mee, reumabehandelcentrum Reade, LUMC, MUMC+, UMCG, Erasmus MC, onderzoeksinstituut Sanquin en het RIVM.
Bekijk de brief met tussentijdse resultaten of lees het artikel dat over de studie verscheen op academie-nieuwezorg.nl.
De Gezondheidsraad brengt 14 of 15 september advies uit aan minister De Jonge van VWS over of een derde coronaprik nuttig of nodig is, en zo ja voor wie. De minister neemt vervolgens het besluit.