Klachten en verloop
MMN begint meestal met langzaam toenemende spierzwakte in de handen. De spierzwakte treedt vaker in de armen op dan in de benen. In het verloop van de ziekte kan ook in de benen – meestal in de onderbenen – spierzwakte ontstaan.
De klachten doen zich asymmetrisch voor, dus niet in beide armen in gelijke mate. In het verloop van de ziekte ontstaat ook vaak spierzwakte in de benen die ook asymmetrisch is en vaker optreedt in de onder- dan in de bovenbenen.
Mensen bij wie de ziekte in de benen begint, krijgen in de loop van de tijd toch meer klachten in de armen. Door de spierzwakte in de handen kan MMN een invaliderende ziekte zijn met aanzienlijke beperkingen in het dagelijks leven.
Ongeveer de helft van de mensen met MMN is ondanks de beperkingen in staat hun werk te blijven uitoefenen, soms met aanpassingen. De klachten in de benen maken het lopen met een hulpmiddel zoals stok of brace soms noodzakelijk. Rolstoelafhankelijk worden mensen met MMN meestal niet.
Bij de meeste mensen met MMN gaat de spierzwakte gepaard met atrofie (= dunner worden) van de spieren. Bij de een is dit erger dan bij de ander. Hierbij kunnen ook onderhuidse spiertrillingen optreden. In enkele gevallen kan bij iemand ook een vermindering van het gevoel optreden. Ernstige stijfheid in de ledematen als gevolg van een verhoogde spierspanning treedt bij MMN niet op.